Wij passen ons aan. Daar zijn we goed in geworden. Aanpassen om een plek te vinden in de maatschappij, een plek waarvan we denken dat het de juiste is. Zoals het hoort. Of zoals het van ons verwacht wordt. Zodat we een redelijk makkelijk leven kunnen leiden, met een baan, een gezin, een huis, vrienden, een auto, telefoon en andere spullen.
We doen ons best om geen ‘verkeerde’ dingen te doen, die ons een vervelend gevoel zouden kunnen opleveren. We zorgen dat we niet ‘buiten de boot’ vallen, waardoor we afgewezen zouden kunnen worden of uitgesloten. Dat willen we koste wat het kost vermijden. Evolutionair gezien was het natuurlijk ook van levensbelang om ‘erbij te horen’. We hadden elkaar nodig voor bescherming, voor eten, om ons voort te planten. Was je alleen, dan overleefde je niet.
Daar zijn we best goed in geworden, dat aanpassen, na al die jaren oefenen. En het werkt. Toch? Anders zou je het niet blijven doen. Voor velen herkenbaar (ja, ook voor mij!!)
‘Ik pas me helemaal niet aan’, denken anderen. ‘Ik heb sch**t aan wat anderen van me vinden. Ik doe wat ik zelf wil.’
Maar is dat ook werkelijk zo? Is niet iedere reactie om je te verweren tegen de wereld om je heen, om je te handhaven in bepaalde situaties, een vorm van aanpassen. Is het je afzetten tegen iets, in de weerstand zitten en je niet willen aanpassen aan anderen of je omgeving, ook niet een aanpassing op je oorspronkelijke, authentieke gedrag? Ontstaan uit overlevingspatronen, aanpassingsmechanismen die je in de loop van leven hebt ontwikkeld, vooral in je jeugd…
‘Hoe dan wel?’ zul je (misschien) denken..
Hoe klinkt ‘inpassen’ voor jou?
Je plaats innemen vanuit jouw eigenheid, in contact met je omgeving en jezelf. Niet minder of kleiner dan je bent, maar ook niet meer of groter. Met behoud van eigen vorm. Als een puzzelstukje wat zijn eigen unieke vorm en kleur heeft, maar tegelijk onderdeel is van het grote geheel. Klinkt dat niet veel fijner?
Hoe doe jij dat? Schik jij in of ga je in de weerstand? Hoe pas jij je aan?